Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1647

Datum uitspraak2007-08-14
Datum gepubliceerd2007-08-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000798-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ex artikel 575, derde lid, Sv. Bij onherroepelijk arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is verzoeker onder andere veroordeeld tot een geldboete van EUR 25.000,-- en is de teruggave aan verzoeker gelast van 177 varkens. De procedure ex artikel 575, derde lid, Sv voorziet niet in de mogelijkheid tot beklag over de hoogte van een toegekende vergoeding voor de door justitie vernietigde goederen waarvan bij arrest de teruggave aan verzoeker was bevolen en leent zich evenmin voor het verzoek tot verrekening van de aan hem toegekende vergoeding met de hoogte van de bij arrest opgelegde geldboete.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH raadkamer BESCHIKKING OP VERZET TEGEN DE TENUITVOERLEGGING VAN EEN DWANGBEVEL Beschikking op het ingediende bezwaarschrift van: [verzoeker] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [adres], [woonplaats]. Het bezwaarschrift is gericht tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel overeenkomstig artikel 575 van het Wetboek van Strafvordering. Onderzoek van de zaak Het bezwaarschrift is op 31 juli 2007 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld. Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot ongegrondverklaring van het verzet. Beoordeling Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 23 december 2003, parketnummer 20-000798-02, is verzoeker onder andere veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van EUR 25.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 260 dagen en is de teruggave aan verzoeker gelast van 177 varkens. Het commentaar naar aanleiding van het verzet tegen het dwangbevel van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna CJIB) houdt in dat: - het vonnis is op 26 mei 2005 ter executie overgedragen aan het CJIB; - op 3 juni 2005 is door het CJIB aan verzoeker een eerste aanschrijving verzonden; - vervolgens is door het CJIB van verzoeker op 22 juli 2005 een brief ontvangen inhoudende zijn bezwaar tegen het feit dat de onder hem in beslag genomen varkens - waarvan de teruggave was gelast - door justitie zijn vernietigd en dat de taxatie van zijn varkens te laag is vastgesteld, alsmede het verzoek om uitstel van betaling dan wel om verrekening van de opnieuw te taxeren waarde van de varkens met de opgelegde geldboete, een en ander omdat de teruggave van de varkens en de oplegging van de geldboete in één arrest zijn bepaald; - omdat het boetebedrag niet tijdig werd voldaan, is aan verzoeker op 23 juli 2005 een aanmaning verzonden en is het bedrag conform artikel 24b lid 1 Wetboek van Strafrecht verhoogd; - het CJIB heeft in de tussentijd echter wel voornoemde brief van verzoeker ter beantwoording "uitgezet" bij de afdeling executie van het Ressortsparket te 's-Hertogenbosch en in afwachting van het antwoord daarop de inning van de boete aangehouden; - in zijn brief van 22 november 2006 heeft het CJIB vervolgens aan verzoeker medegedeeld dat hij een bedrag ad EUR 7.404,78 terug zou ontvangen in verband met de verkoop van de in beslag genomen varkens. Voorts heeft het CJIB verzoeker bij deze brief nog drie weken de tijd gegeven om het boetebedrag - op dat moment verhoogd tot EUR 25.010,-- - te voldoen; - aangezien op deze nieuwe vervaldatum het verhoogde bedrag niet was voldaan, werd conform artikel 24b lid 2 Wetboek van Strafrecht het bedrag verder verhoogd met een vijfde; - verzoeker is hiervan in kennis gesteld door een tweede aanmaning die op 4 januari 2007 aan hem is verzonden; - omdat verzoeker nalatig bleef het boetebedrag en deze verhogingen volledig te voldoen, is een dwangbevel gedateerd 15 maart 2007 uitgevaardigd. Deze geschetste gang van zaken vindt steun in de aan het hof gezonden stukken waaronder ook diverse brieven van verzoeker. Echter, het schrijven van 3 juni 2005 van het CJIB bevindt zich niet bij de aan het hof gezonden stukken. Ditzelfde geldt voor de brief van 23 juli 2005 en de aanmaning van 4 januari 2007, beide afkomstig van het CJIB. Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel heeft verzoeker verzet gedaan bij een tijdig ingediend bezwaarschrift, waarin hij - zakelijk weergegeven - bezwaar heeft tegen de verhogingen van de boete en het feit dat de door het hof bevolen teruggave van 177 varkens met betaling aan hem het bedrag van (zo begrijpt het hof) EUR 7.404,78 afgehandeld wordt. Ter openbare raadkamerzitting van dit hof op 31 juli 2007 is verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn verzet toe te lichten. Uit hetgeen dienaangaande door verzoeker naar voren is gebracht, begrijpt het hof dat verzoeker in het bijzonder klaagt over de zijns inziens te lage taxatiewaarde van de varkens die aan hem hadden moeten worden teruggegeven waarbij verzoeker zich op het standpunt stelt dat de uitspraak van het hof als "één geheel" moet worden gezien. Tegen die achtergrond stelt verzoeker dat de waarde van de varkens opnieuw - en hoger - getaxeerd dient te worden, dat deze nieuwe waarde verrekend dient te worden met de opgelegde geldboete en dat - hangende die hertaxatie - het openbaar ministerie niet gerechtigd is de geldboete te innen, noch daarop verhogingen aan te brengen noch een dwangbevel uit te vaardigen. Dienaangaande overweegt het hof het navolgende. Hoezeer invoelbaar het standpunt van verzoeker ook is, de procedure ex artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering noch enig ander strafvorderlijke procedure voorziet in deze fase in de mogelijkheid tot beklag over de hoogte van een toegekende vergoeding voor de door justitie vernietigde goederen waarvan bij arrest de teruggave aan verzoeker was bevolen. Verzoeker zal zich - indien het openbaar ministerie zich op het standpunt blijft stellen dat de getaxeerde waarde juist is - tot de burgerlijke rechter moeten wenden. Evenmin leent deze procedure zich voor het verzoek om de aan hem toegekende vergoeding te kunnen verrekenen met de hoogte van de opgelegde geldboete, waarbij het hof opmerkt dat aan het openbaar ministerie een dergelijke verrekeningsbevoegdheid wel toekomt. De oplegging van de geldboete en de teruggave van de varkens aan verzoeker zijn twee afzonderlijke beslissingen die bij één en hetzelfde arrest zijn uitgesproken. Dat verzoeker meent dat deze twee beslissingen aan elkaar gekoppeld en van elkaar afhankelijk zijn, berust op een - overigens begrijpelijke - misvatting. Het hof hecht er aan op te merken dat deze misvatting door de executerende instanties niet adequaat is weggenomen. Dit doet echter niets af aan het feit dat verzoeker nadat de aan hem opgelegde geldboete onherroepelijk was geworden, gehouden was om het boetebedrag te voldoen. Verzoeker is in de correspondentie met het CJIB meermalen gewezen op het feit dat, indien hij niet tijdig aan die verplichting zou voldoen, het boetebedrag overeenkomstig de bij de wet bepaalde tarieven zou worden verhoogd. Het uitgevaardigde dwangbevel is een vervolg hierop. Bijgevolg moet het verzet ongegrond worden beschouwd. BESLISSING: Het hof: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus beslist door mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter, mr. J. Huurman - Van Asten en mr. A. de Lange, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2007.